Jaarboek

Politieke aardverschuiving door districtenstelsel

Met atlas en viltstift ontstond een nieuw kiesstelsel. Buurt voor buurt werd Nederland verdeeld tussen de grote partijen.

‘Oh ja,’ zuchtte de minister voor Bestuurlijke Vernieuwing en Koninkrijksrelaties met gespeelde vermoeidheid. Zijn beide ellebogen rustten op de knieën en zijn ogen rolden omhoog. ‘Dan hebben we ook nog het grote Vrij-Nederland-kerstspel.’

Zo ongeveer reageerde Thom de Graaf op het door Vrij Nederland bedachte districtenstelsel, toen wij hem begin april interviewden. De kern van zijn kritiek was voorspelbaar: los van alle grondwettelijke beletselen, blijven er maar drie partijen over en dat schijnt niet te stroken met de pluralistische cultuur van de Nederlandse politiek.

Veel interessanter was het nauwelijks verholen dédain waarmee hij ons geploeter van de weken daarvoor afdeed. Twee broekies van journalisten die een nieuw kiesstelsel hadden ontworpen? Ga weg, zoiets kón eenvoudigweg niet! Daar moest minstens drie jaar onderzoek van een directoraat-generaal van ‘BZK’ aan vooraf gaan, een officiële adviesraad voor in het leven worden geroepen en misschien zelfs een commissie met vertegenwoordigers uit alle politieke partijen, of een politicologenvakgroep van een universiteit. Ministers nemen ideeën nu eenmaal pas serieus als ze door die bestuurlijke elite, uiteraard in haar eigen jargon, zijn afgescheiden.

Maar zijn zulke voorstellen ook automatisch beter dan een eenvoudig, rechttoe rechtaan uitgewerkt, in tekst en beeld duidelijk uitgelegd plan? Wij dachten van niet. Vandaar dat we besloten om zelf een nieuw kiesstelsel te ontwerpen.

We kozen voor een radicaal nieuw stelsel. Dat was nodig om twee hardnekkige Hollandse ziektes het hoofd te bieden. Ten eerste moesten volksvertegenwoordigers een meer directe band met hun achterban krijgen. Vandaar de keuze voor districten. Ten tweede moest het ‘model-VN’ afrekenen met de ondoorgrondelijke fase van coalitievorming. Om de versnippering tegen te gaan, kozen we er daarom voor de grondwettelijk bepaalde evenredige vertegenwoordiging te negeren.

Maar het moest wel realistisch blijven. Vandaar dat we vasthielden aan het totaal van honderdvijftig Kamerleden. Daarnaast kozen we niet voor het ‘first-past-the-post’-systeem van het Verenigd Koninkrijk en de Verenigde Staten, waar in de praktijk een kandidaat met een absolute minderheid een zetel kan winnen. Het Franse systeem (desnoods een tweede stembusronde tussen de twee kandidaten met de meeste aanhang) garandeert dat de winnaar altijd op een absolute meerderheid kan bogen. Dit is een tegemoetkoming aan de veelgeprezen pluralistische cultuur van de Nederlandse politiek.

Met deze spelregels in het hoofd gingen we te werk. Eerst deelden we het land op in honderdvijftig districten. Vervolgens projecteerden we de uitslag van de laatste landelijke verkiezingen (22 januari 2003) op ons systeem. Voor de noodzakelijke ‘tweede ronde’ lieten we Maurice de Hond een opinie-onderzoek verrichtten naar ‘secondbest’-keuzes van de kiezersgroepen. Zo kregen we uiteindelijk een indicatie van de samenstelling van de Tweede Kamer als ons systeem vorig jaar gehanteerd was.

Ten eerste: de districten

Honderdvijftig even grote districten bedenken die ook nog eens geografisch logisch in elkaar steken: het is makkelijker gezegd dan gedaan. Een snelle rekensom leerde dat, op een bevolking van zestien miljoen, ieder district ongeveer 110.000 inwoners moest omvatten. Een marge van tien procent naar boven of beneden vonden we acceptabel.

Na afloop hebben we nog gecontroleerd of het aantal stemgerechtigden per district ook niet te grote onderlinge verschillen opleverde. Slechts één district bleek meer dan tien procent af te wijken: Rotterdam-Centrum en Delfshaven telt relatief weinig stemgerechtigden (59.000). We gaan er vanuit dat dit komt door het grote aantal allochtone bewoners. Dat hebben we verder maar beschouwd als een vergissing van de bank in het voordeel van de Rotterdammers.

Gemeentegrenzen hebben we zoveel mogelijk gerespecteerd. Hier en daar zijn er wel districten ontstaan die de provinciale grenzen overschrijden. Dat zorgde in een aantal gevallen voor een lastige puzzel. Met name in Limburg viel het niet mee. ‘Echt en Susteren bij Roermond, dan doen we Beek bij Maastricht, een groter deel van Maastricht bij De Geul, dan kan Simpelveld misschien nog bij Heerlen en Margraten bij de Oostelijke Mijnstreek…NEE, SHIT, dat klopt niet!’ Zo maakten we elkaar geregeld horendol. Excuses aan de ‘locals’ daarom dat niet ieder district geografisch even logisch is. Om dit werk met landkaart en zwarte stift voor onszelf enigszins leuk te maken, verzonnen we voor alle honderdvijftig districten een naam, van ‘De Beerse Overlaat’ tot ‘De Grote Meren’ en van ‘IJ-oevers’ tot ‘Mergelland’.

Uiteraard bleken sommige steden te groot voor één district. Hoe dat logisch op te delen? Even kwamen we in de verleiding om de hele stad als een black box te benaderen: gooi lukraak tachtig procent van de Bossche stemmen in het district ‘Den Bosch Stad’, en stop de overige twintig procent bij ‘Groot Den Bosch’. Uiteindelijk hebben we de moeilijke weg gekozen. Stad voor stad zochten we de wijkgegevens met inwonertallen en verkiezingsuitslagen op en maakten een geografisch verdedigbare onderverdeling in stadsdistricten.

Voor meer dan dertig steden diepten we deze gegevens op van de plaatselijke afdelingen Onderzoek en Statistiek. Sommige plaatsen (Deventer, Haarlemmermeer, Zaanstad) beschikten over uitstekende websites met alle gegevens op een rij. De website buutmonitor.nl kwam ook zeer van pas, al was de site niet voor alle gegevens even handzaam. Bovendien ontbraken plattegronden die noodzakelijk waren voor onze districtsindeling. Maastricht en Eindhoven waren onze ‘worst nightmare’, maar uiteindelijk bleken ook daar ten stadhuize uiterst behulpzame ambtenaren te enthousiasmeren voor dit project. Ongekend hoeveel kennis er in die burelen beschikbaar is, als je er maar achteraan gaat.

Ten tweede: de verkiezingen

De volgende stap was om te onderzoeken welke districten naar welke partijen zouden zijn gegaan als de Tweede-Kamerverkiezingen van januari 2003 volgens de VN-regels gehouden waren. Dit hebben we zeer ambachtelijk aangepakt. Met de uitslagenbijlagen van NRC Handelsblad en Het Parool in de hand, hebben we handmatig de uitslagen van alle 482 gemeenten in de computer ingevoerd (in Excel). We hebben uitsluitend de negen in het parlement vertegenwoordigde partijen bekeken. Achteraf bleek het veel gemakkelijker te kunnen: het CPB heeft alle mogelijke uitslagen digitaal beschikbaar. Toch hebben we er geen spijt van gehad. Door dit monnikenwerk kregen we wel voeling met de getallen.

Na alle stemmen (absolute aantallen) bij elkaar opgeteld te hebben, konden we vaststellen welke twee kandidaten per district doorgingen naar de tweede ronde. Want zoveel was wel duidelijk: bijna nergens haalde een kandidaat meteen de absolute meerderheid. Alleen in Twente lukte dat het CDA wel.

Om een zinnige voorspelling te doen over de uitkomst van die man-tegen-mangevechten in de tweede ronde, lieten we opiniepeiler Maurice de Hond onder drieduizend leden van zijn digitale panel het stemgedrag onderzoeken. Hij vroeg – bijvoorbeeld – aan VVD’ers wat ze zouden stemmen als het in de tweede ronde zou gaan tussen een CDA’er en een PvdA-kandidaat. We kregen uitkomsten als: vijftig procent CDA, 25 procent PvdA en 25 procent gaat niet stemmen. Zo hebben we de stemmen aan de tweederondekandidaten toebedeeld, wat in Excel met een paar drukken op de knop gebeurd was. In de meeste gevallen ging de nummer één van de eerste ronde uiteindelijk ook met de zetel aan de haal.

Kanttekeningen

Een betere educated guess van de tweederonde-uitslagen valt niet te maken. Toch zit hier ook de zwakste schakel van ons onderzoek. De uitslag van de eerste ronde was namelijk gebaseerd op de parlementsverkiezingen van januari 2003. De Hond’s onderzoek was weliswaar zeer representatief, maar het vond plaats in de periode april-mei 2004. Het behoeft geen betoog dat de voorkeuren van de kiezer inmiddels spectaculair gewijzigd waren. Vandaar dat het CDA in werkelijkheid waarschijnlijk nog iets sterker uit de bus gekomen zou zijn dan in ons onderzoek.

Een tweede kanttekening kan gemaakt worden bij de indeling van de districten. In het Verenigd Koninkrijk bezondigen regeringen zich nogal eens aan creatief boekhouden met districtsgrenzen. Ze hebben er zelfs een term voor: gerrymandering. Wij hebben dat risico zo beperkt mogelijk gehouden door eerst de districten in te delen en vervolgens de uitslagen in te vullen. We hebben het niet uitgebreid onderzocht, maar het zou ons zeer verbazen als heen en weer schuiven met gemeentes over de 150 districten grote gevolgen voor de totale zetelverdeling zou hebben. Wie de uitslag behoorlijk wil kunnen beïnvloeden, kan beter 75 districten maken door telkens twee aangrenzende districten samen te voegen. Dit leidt er vaak toe dat ‘swing cities’ van tussen de 100 000 en 200 000 inwoners van PvdA naar CDA gaan: Eindhoven, Breda, Den Bosch, Zwolle, Tilburg en Maastricht bijvoorbeeld.

Zo worstelden we ons door één van de meest arbeidsintensieve artikelen van onze carrière. Veel collega’s stonden er verbaasd bij te kijken, als we door de redactieruimte stiefelden met atlassen, uitslagenlijsten, plattegronden, naslagwerken en een rekenmachine. Eén collega zei het ronduit: ‘Leidt dit nog ergens toe?’

Het artikel is naar ons idee in zijn opzet geslaagd. Eindelijk is in beeld gebracht wat een grondige wijziging van het kiesstelsel zou betekenen voor de politieke krachtsverhoudingen. Ook in de debatten in de Tweede Kamer werd het model-VN aangehaald. We hopen dat het een bijdrage geleverd heeft aan de gedachtenvorming over electorale vernieuwing. Tegen beter weten in, want minister De Graaf heeft zijn eigen abacadabra met dubbele lijsten en meervoudige districten inmiddels tot norm verheven. Zijn nieuwe kiesstelsel is

Gerelateerde artikelen

De alweer vijftiende editie van het VVOJ Jaarboek Onderzoeksjournalistiek is vrijdag 6 april gepresenteerd tijdens de Avond van de Onderzoeksjournalistiek in Pakhuis de Zwijger in Amsterdam. In deze jubileumuitgave een speciaal katern met kleurenfoto’s waarop ANP-fotografen een jaar onderzoeksjournalistiek in beeld brengen.
Voor haar Jaarboek Onderzoeksjournalistiek 2017 zoekt de VVOJ een eindredacteur. Ben jij een ervaren bladenmaker? Heb je een scherpe eindredactionele blik? Ben je lid van de VVOJ en beschik je over de talenten die nodig zijn om een enthousiaste vrijwillige redactie te begeleiden? Lees dan vooral verder.

Sluit je aan bij de vereniging van onderzoeksjournalisten

En vergroot je kennis én netwerk