Jaarboek

Onaangekondigde huisbezoeken en anonieme tussenpersonen

Lang puzzelde Tom-Jan Meeus op de relaties tussen radicale dierenactiegroepen die gewelddadige strijdmiddelen niet schuwen en grote dierenbeschermingsclubs, die zich daarvan altijd distantiëren. Velen willen alleen off the record iets kwijt.

Het verstandigste was de aankoop van een kookboek. De Veganistische Keuken van Ben Klok vond ik in de boekhandel nabij het standaardwerk van de filosoof Peter Singer, Animal Liberation – de bijbel voor dierenactivisten. Deze intellectuele aanval op de moderne massamoord van dieren was voor vrijwel alle activisten die ik later opzocht van grote waarde, zeiden ze. Maar een gesprek erover kwam nooit op gang. Ik leerde dat radicale dierenactivisten zelden op zoek zijn naar principiële grondslagen voor hun verzet. Zij hebben hun keuze al gemaakt. En ze hebben weinig tijd, want dieren worden elke dag de dood ingejaagd. In dat licht is de goede paneermeel (slechts Lima-paneermeel is zuiver plantaardig) van meer belang dan een diepgaand debat over grondrechten voor dieren. Daarom stampte ik in verloren minuten weetjes uit De Veganistische Keuken in mijn hoofd. Met die kennis kon ik laten merken dat ik inzag hoe ingewikkeld het leven van dierenactivisten is. Elke dag weer.

Ik was met mijn onderzoek naar de wortels van het Hollandse dierenactivisme begonnen na de bevrijding van nertsen in Putten, september 2003. Een actie op klaarlichte dag, onderdeel van een internationale meeting. Het suggereerde een gevoel van onaantastbaarheid bij de daders. Dat fascineerde mij het meest: hoe ontstaat de gedachte dat de wet overtreden behalve goed ook gevaarloos is?

In de wereld van het dierenactivisme kende ik niemand. Dus ik ging eerst maar eens lezen. Ik bekeek een tweede boek van Singer, Een ethisch leven. In Kamerstukken vond ik veel over het nieuwe radicalisme – de brandstichtingen van bio-industriële fabrieken, de treiter- en lastercampagnes tegen personen. In het PCM-archief zaten sterke verhalen uit Trouw. Maar mijn inspiratie putte ik vooral uit de Britse pers. Daar bleken jaren geleden al insight stories te zijn verschenen over radicale dierenactivisten. Hun acties bleken onderdeel te zijn van de strategie van reguliere dierenwelzijnsorganisaties. Roergangers en deelnemers waren met naam en toenaam genoemd in feitelijke, droge stukken. Dat wilde ik ook. Exact vertellen hoe het zit, aan de hand van open bronnen, alleen feiten laten spreken.

Krokettenwalm

Ik ving mijn interviews aan met een algemene ronde bij de grote clubs: Bont voor Dieren, Wakker Dier, de Dierenbescherming, enz. Ze waren argwanend. Praten over dierenleed wilden ze wel. Maar praten over motieven om dierenleed aan de orde te stellen was moeilijker. Soms was men wonderlijk vijandig. Mevrouw Thieme van de Partij voor de Dieren nam me mee naar een broodjeszaak waar de krokettenwalm zo penetrant was dat ik binnen een half uur buiten stond.

Zoals alle vertegenwoordigers van grote dierenwelzijnsorganisaties benadrukte Thieme dat de reguliere clubs nooit iets met illegale acties te maken hadden gehad. ‘We distantiëren ons van alle illegale acties. Dat doet de hele beweging al dertig jaar’, zei ze. Zoals alle gesprekspartners bood ik haar voorinzage in het verslag van ons gesprekje. Zij stuurde het terug zonder dit citaat aan te passen. Zo werk ik altijd in grote projecten. Door interviews meteen in verslagen te verwerken sla je de verzamelde informatie goed op, en met voorinzage voorkom je problemen over citaten.

Het kostte een maand voordat ik met echt radicale dierenactivisten contact kreeg. Ik vond ze ten slotte overal. Ik bezocht politieke debatten. Bij de GroenLinks-jongeren zag het zwart van de radicale activisten – vaak waren het tieners. Ik benaderde ze niet de avond zelf maar een paar dagen later, meestal met een onaangekondigd huisbezoek. Sommigen vonden zich zo stoer dat ze het voorschrift van het Dierenbevrijdingsfront (nooit met buitenstaanders praten) al na twee zinnen vergaten. Ik belde ook wat oude contacten bij de politie, die de hint gaven spijtoptanten te zoeken. Via advocaten legde ik telefonisch contact met twee verdachten van de actie in Putten. Op de terechtzittingen waar de ‘Puttense’ verdachten voorkwamen, zocht ik toenadering met andere dierenactivisten, die de zaak op de publieke tribune volgden. Op die tribune zag ik ook de voorzitter van de GroenLinks-jongeren. Verder vond ik met een paar dagen rondbellen in het advocatencircuit enkele ex-raadslieden van dierenactivisten in oude strafzaakjes, vaak meer dan tien jaar oud. Zo kon ik bij ruim tien (ex-)activisten een verzoek uitzetten.

Het leidde tot gesprekken met vijf deelnemers aan harde acties. De afspraken kwamen steeds via (anonieme) tussenpersonen tot stand. De locatie werd mij altijd pas op het laatst bekend. De beweringen van officiële clubs – dat ze zich nooit met radicale acties hadden ingelaten – bleek voor veel mensen een belangrijke motivatie om met mij te praten. Toch bleven het lastige types. Ze stelden allemaal de voorwaarde van een off the record-gesprek. Ik stemde in, maar vertelde meteen dat ik ze zou overreden on the record te gaan. Dat deed ik door na afloop, volgens afspraak, opnieuw van elk gesprek een verslag te maken, zodat ze konden zien dat ik op zoek was naar gedetailleerd inzicht en optimaal evenwicht. Wat met die methode meestal werkt – wantrouwen wegnemen, zelfvertrouwen stimuleren – mislukte nu: ik kreeg ze geen van allen zover dat ze met hun echte naam in de krant wilden. Twee gingen wel akkoord met anonieme citaten – die heb ik, tegen mijn voornemen in, toch gebruikt om de lezer te laten zien dat ik ook met huidige activisten contact had. De gesprekken gaven me niettemin een goed inzicht in de binnenwereld van dit activisme. Voor het eerst begreep ik hoe intens gemotiveerd deze mensen zijn, en hoe geïsoleerd ze opereren. Het waren rationele maar desperate mensen, hypergevoelig en dus geharnast, vaak beïnvloed door Britse voorbeelden (enkelen hadden kampen van activisten in de Midlands bezocht), en zeer precies in het afschermen van persoonlijke gegevens.

Truc met envelop

Intussen was mijn inzicht in de geschiedenis van het Hollandse dierenactivisme verbeterd dankzij de aloude ‘truc met de envelop’. In gesprekken met advocaten en politiemensen had ik gemerkt dat oudere strafdossiers veel vertelden over de hedendaagse verhoudingen in activistische kringen. Men verwees ernaar als ik telefonische uitleg kreeg. Zo’n dossier moest ik dus hebben. Maar rechercheurs en advocaten zijn te geroutineerd om het risico te nemen dat ze later worden geïdentificeerd als lek. Dan biedt de truc met de envelop uitkomst. Je belt, liefst op één dag, alle eerdere gesprekspartners terug en vertelt ze dat je ze, samen met andere anonieme bronnen, een zelfde verzoek doet – of ze dat strafdossier in een blanco enveloppe stoppen, en daarop alleen mijn privé-adres typen. Wie dat doet is als bron beschermd: ik, als ontvanger, weet niet welke van de gegadigden de daad bij het woord heeft gevoegd. Het werkte opnieuw. In een week had ik twee (identieke) dossiers ontvangen – waarin het bewijs zat dat enkele roergangers van legaal dierenactivisme een uitvoerig illegaal verleden in dezelfde branche hadden.

De tip inzake de spijtoptanten was uiteindelijk de beste. Ik kwam zo iemand op het spoor omdat zijn naam zijdelings voorkwam in een van de gesprekken met de harde kern. Toen ik die man had gevonden en het contact bleek te klikken, wist ik dat mijn project was geslaagd. Hij was een oudere academicus die een groot deel van zijn leven aan de radicale dierenstrijd had gegeven. Hij zat er nog te diep in om zijn ervaringen open in de krant te vertellen, zei hij. Maar hij wilde graag helpen bij het echte verhaal van de radicale dierenstrijd. Hij gaf namen van grondleggers van het Dierenbevrijdingsfront (DBF), beschreef hoe het DBF bij zijn vorming onderdeel was van de strategie van legale clubs, gaf inzage in archiefstukken die bewezen dat legale clubs het DBF in de jaren tachtig betaalden en anderszins steunden, noemde namen van roergangers van de tweede en huidige generatie DBF’ers, en wees erop dat zij nog steeds in contact staan met mensen uit de eerste generatie: er liep een directe lijn van de grondleggers naar de huidige voortrekkers. De man wilde dat juist dit verband werd gelegd. Want, zoals hij het zei: het grappige straatschoffie van dertig jaar terug was uitgegroeid tot een wrokkige stiekemerd. Waren de motieven van mijn bron zuiver? Vermoedelijk, maar zeker ben ik niet. Was zijn verhaal juist? De bewijzen waren overstelpend.

Kroongetuigen

Hierna was het werk gemakkelijk. Ik moest alleen nog in contact komen met mensen over wier rol ik al was geïnformeerd, zodat ik het verhaal aan de hand van kroongetuigen kon schrijven. Dat lukte vrij vlot. Fotograaf Fred Hess, die ik al had opgezocht omdat hij DBF-acties van de eerste tien jaar vastlegde, legde contact met enkele cruciale personen. Nu ik al zoveel wist, waren twee DBF-grondleggers bereid hun hele hebben en houden prijs te geven: zij stelden hun persoonlijke archief ter beschikking. In elk daarvan zat ook een strafdossier.

Eén man smeekte mij om terughoudendheid: hij zou zijn baan als hoge ambtenaar verliezen wanneer zijn vroegere DBF-rol bekend zou worden. Een volgende vroeg of ik even kon wachten met publiceren – hij wilde eerst zijn familie over het verleden inlichten. Ik ben op de meeste van deze verzoeken ingegaan. Als mensen nooit geweld hadden gebruikt en niet meer aan radicale acties meededen, vond ik souplesse geen probleem. Andersom was dat soms onnodig. Toen ik oud-staatssecretaris Van der Reijden belde om hem voor te leggen dat dankzij een tip van hem in de jaren tachtig een justitiële actie tegen het DBF was mislukt, was hij er in drietiende seconde uit: zou héél goed kunnen, kraaide hij door de telefoon.

De schoft

Ik heb uiteindelijk slotte vijf stukken geschreven, en deze telkens integraal aan de bronnen voorgelegd die in de artikelen voorkwamen. De fouten die ze aanwezen heb ik hersteld. De voorinzage leidde tot onvermoede effecten. Nadat ik op een donderdagavond een voor zaterdag gepland stuk aan de directeur van de Dierenbescherming had gemaild, werd ik vrijdag gebeld door ene Buddenberg, voorzitter van de Dierenbescherming. Hij zou de steun van de Dierenbescherming aan illegale acties uitvoerig laten onderzoeken. Het leek me een overtrokken reactie – maar enfin. Iets soortgelijks gebeurde een paar dagen later met GroenLinks. Daar bleek de partijvoorzitter de ochtend voor de publicatie al een verklaring te hebben opgesteld, en moest twee dagen later tot mijn verbazing de voorzitter van het jongerenclubje aftreden voor een paar citaten in mijn krant. De jongen was al jaren prominent actief in GroenFront!, dat vaak radicalere middelen gebruikt dan het bevrijden van nertsen. Het stuk dat ik zelf het beste in de reeks vond, omdat het de onaantastbaarheid van de activisten verklaarde – de stapeling van flaters in justitieonderzoeken naar dierenactivisten -, kreeg overigens niet zulke aandacht.

Op de redactie van NRC Handelsblad, waar ik al vijftien jaar ruimte krijg voor projecten als deze, werd behalve gunstig ook aarzelend gereageerd op de stukken. Mensen vroegen zich af of een krant zo uitvoerig stil moet staan bij gebeurtenisssen van twintig jaar of langer geleden. Buiten de redactie was de kritiek feller. Ik werd van alle kanten onder vuur genomen. Minister Donner (Justitie) werd naar de Kamer geroepen door een CDA’er die van ‘onthullende’ journalistiek sprak, maar Donner had er slechts een ‘samenstel van vermoedens, suggesties en van horen zeggen’ in gelezen. Een activiste en de voorzitter van de GroenLinks-jongeren klaagden in het actieblad Ravage dat ze, hoewel beide uitvoerig voorinzage hadden gehad, door mij ‘genaaid’ waren. En talrijke volgelingen van Peter Siebelt beschrijven mij sinds de publicatie van deze stukken als een gauwdief van zijn boekje Eco Nostra. Zo schreef zomer 2004 Pamela Hemelrijk in Metro dat ik ‘goede sier’ had gemaakt met Siebelts meesterwerk hoewel ik, de schoft, zijn boek eerder had afgekraakt.

Het was geen kritiek die mij raakte, ik zou haar gemakkelijk kunnen weerleggen – maar daarvoor noem ik haar niet. Onderzoeksjournalistiek is het mooiste aller journalistieke genres. Het vergt onafhankelijkheid, precisie, geduld, ijver en mildheid. Waardering is niet verzekerd. Als mensen of instellingen conclusies niet willen aanvaarden, zullen ze altijd een argument vinden om hun weerzin te staven. Zo bescheiden is de betekenis van dit werk. Het zou niet slecht zijn als ook de collega’s zich dat realiseren die denken dat door hun werk het vertrek van een publieke figuur is bewerkstelligd. Niet dat ik ze het plezier misgun. Ik gun ze alleen nog meer dat ze onafhankelijk blijven – ook van de gevolgen van hun eigen werk.

Gerelateerde artikelen

De alweer vijftiende editie van het VVOJ Jaarboek Onderzoeksjournalistiek is vrijdag 6 april gepresenteerd tijdens de Avond van de Onderzoeksjournalistiek in Pakhuis de Zwijger in Amsterdam. In deze jubileumuitgave een speciaal katern met kleurenfoto’s waarop ANP-fotografen een jaar onderzoeksjournalistiek in beeld brengen.
Voor haar Jaarboek Onderzoeksjournalistiek 2017 zoekt de VVOJ een eindredacteur. Ben jij een ervaren bladenmaker? Heb je een scherpe eindredactionele blik? Ben je lid van de VVOJ en beschik je over de talenten die nodig zijn om een enthousiaste vrijwillige redactie te begeleiden? Lees dan vooral verder.

Sluit je aan bij de vereniging van onderzoeksjournalisten

En vergroot je kennis én netwerk