“Aan een onderzoeksjournalist mogen hoge eisen gesteld worden, hoger dan aan een stukjesschrijver,” stelde advocaat Jens van den Brink voor een zaal van vijftig (onderzoeks)journalisten. “Dat,” voegde hij er onmiddellijk aan toe, “is niet míjn mening, dat vindt de rechter!” En dát gaf de zaal stof tot nadenken tijdens het WOB-seminar van advocatenkantoor Kennedy Van der Laan en de VVOJ op 19 juni 2008.
Tekst: Margo Smit, 27 juni 2008
Van den Brink wijdde zijn bijdrage op deze goed bezochte middag aan de rechtmatigheid van publicaties. “Een zijweg bij de WOB,” zo gaf hij toe, maar wel één vol wandelaars gezien de vele vragen die hij uit de zaal kreeg. Van de Brink schetste kort de speciale positie van onderzoeksjournalisten, onder andere aan de hand van een ‘open brief’ van Pamela Hemelrijk over het oorlogsverleden van filmmaker Louis van Gasteren. Van Gasteren spande een rechtszaak tegen haar aan, die Hemelrijk probleemloos won. De rechtbank oordeelde dat Hemelrijks stuk het karakter had van een column “waaraan niet dezelfde hoge eisen mogen worden gesteld als aan onderzoeksjournalistiek”. Maar die hoge eisen blijken niet zo eenduidig.
Met een aantal voorbeelden en vragen gebaseerd op echte zaken scherpte Van de Brink het oordeel van de journalisten in de zaal. Mag je ‘zomaar’ het portret gebruiken van een verdachte van een misdrijf? Nee, zegt het auteursrecht: Verdachte of niet, openbaarmaking van een portret mag niet voor zover een redelijk belang van de geportretteerde zich daartegen verzet. Waarbij het ‘redelijk belang van de geportretteerde’ keer op keer weer wordt vastgesteld. Een heikele zaak, dus goed nadenken, raadde Van de Brink aan. En hij wees direct op een parallel probleem: schrijf je de naam van een verdachte/veroordeelde voluit of niet? “Stel jezelf steeds de volgende vragen,” zei Van den Brink, “is de naam relevant, is er een doel gediend met het noemen ervan? Of zoekt de verdachte wellicht zélf de publiciteit? Dan kan en mag je veel meer als medium. En soms werkt afkorten juist criminaliserend. Pieter S. gebruiken bij een foto van de voormalig presentator van het programma Breekijzer is lachwekkend.” In het algemeen stelde de advocaat dat hoe ernstiger de misdaad en hoe duidelijker de feiten, des te meer reden is er tot (gedeeltelijke) opheffing van iemands anonimiteit.
Ruime aandacht besteedde Van den Brink aan het omgaan met interviews. Wie kreeg niet al eens het verwijt dat de woorden van een geïnterviewde niet juist zouden zijn weergegeven? Startpunt is uiteraard dat gemaakte afspraken nagekomen moeten worden, maar de vraag is wel wie wat nu moet bewijzen, vond Van den Brink. Hij gebruikte het spraakmakende interview van Volkskrant-journalist Hans van Wissen met Wouter Huibregtsen, waarin de toenmalig voorzitter van NOC/NSF kroonprins Willem-Alexander lafheid verweet (hier de uitspraak van de rechter), om een aantal stelregels helder te maken.
- zeker wanneer duidelijk is dat een citaat schadelijk is, moet een citaat tussen aanhalingstekens een letterlijke weergave zijn.
- Maak het inzichtelijk als je een ‘leading question’ stelt (voor de tv- en radio-praktijk waarin ‘leading questions’ vaak van het antwoord worden ‘afgeknipt’ had Van den Brink geen suggestie, maar hij waarschuwde wel voor gebruik).
- Een geïnterviewde heeft geen algemeen recht op inzage.
- Maar als er geen inzage is gegeven, ligt de bewijslast bij de journalist.
- En mag een gesprek worden opgenomen? Ja, je mag de gesprekken waaraan je zelf deelneemt altijd opnemen, zei Van den Brink. Dat kan handig zijn als je wilt aantonen hoe een gesprek is verlopen. Bewaar dus ook altijd je aantekeningen. Op het vervolgens mogen uitzenden van opgenomen gesprekken door audiovisuele media ging hij niet specifiek in, daarover is aparte jurisprudentie (bijvoorbeeld het zogenoemde ‘Gouden Bergen-arrest’: gesprekken met een woordvoerder mogen worden uitgezonden, ook al is niet van te voren gemeld dat het gesprek werd getaped).
Ook aan het journalistieke principe van ‘hoor en wederhoor’ wijdde Van den Brink nog enige minuten. Bij ernstige beschuldigingen eisen rechters normaliter wederhoor, stelde hij. Maar wat nu als je drie keer gebeld hebt met een verzoek om teruggebeld te worden en de persoon of het bedrijf laat dat na? Dat hangt van de aard van de beschuldiging af, zo blijkt. Je bent zorgvuldiger als je op een goed moment ook gaat aangeven wie je precies bent en wat je over de protagonist gaat melden, zodat de ernst van de beschuldigingen helder is. Kiest iemand dan nóg om niet terug te bellen, dan heb je je doorgaans volgens de rechter netjes gedragen. Ook raadde de raadsman aan altijd op te schrijven wát het resultaat van het wederhoor was, ook al is dat het geijkte zinnetje ‘geen commentaar’. En mocht er een stellige ontkenning volgen, ook dan altijd opschrijven, was zijn devies.
Tot slot adviseerde Van den Brink om betrokken te blijven bij de keuze van een kop boven je verhaal. “Zeker bij gevoelige artikelen,” zei hij, “neem maar weer het Huibregtsen-interview. Daar sloop het woord ‘judas’ in de kop, uit een citaat dat geen citaat bleek te zijn.” En over wat er bij die paar woorden boven een stuk allemaal mis kan gaan, daar kan Van den Brink wel een heel volgend seminar aan wijden…