Jaarboek, Woo

Geef!

Jaarboek 2006

cover200652 miljoen euro zamelden de Samenwerkende Hulporganisaties via giro 555 in voor Kosovo, meer dan ooit tevoren. Wat is er met dat geld gebeurd?

*NRC Handelsblad, 12 november 2005*
(Onderstaand artikel is ingekort.)

Door Joep Dohmen

Nederland huilde, in april 1999. Televisiebeelden toonden een miljoen gevluchte Albanezen uit Kosovo. Er waren berichten over slachtpartijen, plunderingen en verkrachtingen. Dorpen en steden gingen in vlammen op. Het Joegoslavische leger, Servische milities en soms ook Servische burgers waren bezig met een ‘etnische schoonmaak’ van ‘hun’ provincie.

(…)

De Samenwerkende Hulporganisaties (SHO) – Artsen zonder Grenzen, Cordaid, Novib, Kerkinactie, Nederlandse Rode Kruis, UNICEF Nederland, Stichting Vluchteling, Tear Fund en Terre des Hommes – hielden een inzamelingsactie voor noodhulp, zoals tenten, dekens en medicijnen. Daarna zouden dezelfde organisaties helpen bij de wederopbouw van huizen, scholen en publieke voorzieningen. ‘Giro 555’ werd opengesteld.

Hoogtepunt van de actie was een tv-avond van NOS, RTL4 en SBS6 op donderdagavond 15 april 1999. Prinses Margriet was er, net als premier Kok en voetbalkeeper Edwin van der Sar. Iedereen toonde zich begaan. Het kabinet gaf twee miljoen gulden, ruim 900.000 euro. Uiteindelijk hadden de SHO 52 miljoen euro binnen op giro 555. Meer dan ooit tevoren.

Zes jaar later, kort na vergelijkbare acties voor de slachtoffers van de tsunami en de aardbeving in Pakistan, onderzoekt NRC Handelsblad de besteding van het giro 555-geld voor Kosovo. Hoeveel geld is echt ten goede gekomen aan de slachtoffers? Hoe zorgvuldig is het besteed? Valt dit wel helemaal te achterhalen? Over de zeven zonden van de Samenwerkende Hulporganisaties.

1. Geen verantwoording
Cordaid ontving het grootste bedrag van het giro 555-geld voor Kosovo, 11,4 miljoen euro. Tear Fund kreeg het minst, 2 miljoen euro. De samenwerking tussen de negen hulporganisaties hield na de inzameling op. Wat ze met het geld deden, was ieders eigen verantwoordelijkheid. De SHO publiceerden geen gezamenlijke evaluatie.

Een kort financieel verslag is er wel. Daarin staat hoeveel de actie opleverde en welk bedrag iedere organisatie ontving. Een accountant controleerde de verdeling, maar meldt dat ‘geen verantwoording wordt afgelegd over de daadwerkelijke besteding van de gelden’. De SHO-partners zeggen die besteding ieder afzonderlijk te verantwoorden in hun jaarverslag. Maar wie de jaarverslagen erbij pakt, leest alleen globale informatie.

Het kabinet gaf negen ton subsidie aan de giro 555-actie voor Kosovo. Omdat subsidie werd verstrekt, legde Ontwikkelingssamenwerking, onderdeel van het ministerie van Buitenlandse Zaken, enkele regels op. De overhead, kosten die de organisaties maken om het geld te kunnen besteden, werd aan een maximum gebonden en er moest verslag gedaan worden over de besteding. Een accountantsverklaring was nooit nodig.

Weet Ontwikkelingssamenwerking zeker dat het geld voor Kosovo goed is besteed? Nee. Tot op de dag van vandaag wisten de SHO geen afdoend financieel verslag op tafel te leggen. Twee keer is een verslag ingeleverd, twee keer vond de overheid het ‘niet bevredigend’.

En dat terwijl de eisen van Ontwikkelingssamenwerking mild zijn. Joost Andriessen, hoofd van de afdeling humanitaire hulp: ‘Als we samenwerken met individuele hulporganisaties, zowel leden als niet-leden van de SHO, verlangen we een strikte inhoudelijke en financiële rapportage, soms inclusief een accountantscontrole. De enige uitzondering hierop zijn de SHO-acties. Daarbij verlangen we een rapportage met een minder gedetailleerde verantwoording.’

(…)

In zijn kantoor in Pristina grijpt schooldirecteur Banush Zogaj de kans om zijn dank uit te spreken voor de goede zorgen en het vele geld uit Nederland. Zijn Shtjefen Gjecovi-school is zes jaar geleden opgeknapt met geld van giro 555.

Honderden scholen moesten na de oorlog herbouwd worden. Novib deed eraan mee, samen met het Nederlandse DRA (Dutch Relief and Rehabilitation Agency, tegenwoordig CARE Nederland). De Shtjefen Gjecovi-school was een van de projecten. Voor het herstel van deze technische school (800 leerlingen) betaalde Novib 322.740 euro. Zes jaar later is de schooldirecteur nog steeds blij. Waarom is niet duidelijk. Zijn schoolgebouw verkeert in staat van ontbinding.

Wie de school bezoekt, begrijpt niet waarom de aannemer is betaald. De vloer zakt door, deuren lijken van het stort geraapt, de vloerbedekking was ongeschikt en is inmiddels afgetrapt, lampen bungelen aan snoeren. Vijf jaar na de oplevering lijkt het alsof er dertig jaar niets is gebeurd.

Het ergst zijn de wc’s, ook aangelegd met giro 555-geld. In de gangen hangt een zware urinelucht. De toiletpotten zijn verstopt en lopen over. De riolering is nooit goed aangelegd. De kranen lekken. Het vernieuwde dak ook. Op de derde verdieping zitten gaten in het plafond. ‘Dat was niet goed gemaakt,’ meldt de secretaris van de directeur. Geld voor onderhoud krijgt de school niet van de gemeente.

In de lokalen staan schoolbanken, voor 64 euro per stuk gekocht met giro 555-geld. Ze zijn gammel, wat niet verbaast voor anderhalve spaanplaat op een flinterdun metalen frame. ‘Ik ben blij met het geld dat wij hebben gekregen,’ zegt directeur Zogaj bij het afscheid weer. ‘Misschien dat Nederland ons nog eens kan helpen.’

(…)

3. Veel kosten
Ruwweg eenderde van het giro 555-geld is gebruikt voor allerlei soorten kosten. Van de 51 miljoen euro ging 15,4 miljoen (30,3 procent) op aan overhead en directe en indirecte uitvoeringskosten. Dat hulporganisaties kosten maken om hulp te kunnen verlenen, is onvermijdelijk. De hoogte van deze kosten blijkt echter te verschillen.

Bij de meeste hulporganisaties bedraagt het kostenpercentage 25 tot 32. Terre des Hommes presteerde het best, met 15,7 procent. Bij UNICEF Nederland, het kinderfonds van de Verenigde Naties, ging de helft van het hulpgeld op aan kosten. Het geld ging van Den Haag naar het hoofdkantoor in New York. Dat trok er 4,7 procent van af voor overhead. Daarna ging het geld naar het UNICEF-kantoor in Kosovo waar de kosten 34 procent bedroegen. De organisaties die voor UNICEF projecten uitvoerden, berekenden gemiddeld 20 procent directe en indirecte kosten.

(…)

6. Geld voor de maffia
Er is dubbel gedeclareerd, dossiers zijn onvolledig, procedures niet gevolgd, het geld is niet altijd besteed zoals de bedoeling van de gevers was en de controle was slecht. Natuurlijk geldt dit niet op elk onderdeel, en in dezelfde mate, voor alle organisaties. En natuurlijk zijn er veel projecten waardoor vluchtelingen wél zijn geholpen.

Maar bestudering van de dossiers maakt duidelijk dat giro 555-geld gemakkelijk in verkeerde handen kon vallen. Zo gaf hulporganisatie DRA, namens Novib, voor het herstel van scholen opdrachten aan aannemersbedrijf Solid uit Pristina. De onderneming leverde waardeloos werk, maar werd altijd betaald: in totaal bijna één miljoen euro. Van wie was Solid? ‘Daar zijn we nooit helemaal achtergekomen,’ zegt Harry Lamé die namens DRA optrad.

Uit het dossier, dat ter inzage lag in het hoofdkantoor van DRA in Den Haag, blijkt dat DRA het geld overboekte naar een rekening bij de Volksbank in het Duitse Böblingen. De rekening stond op naam van Nic Petrol, een onderneming in Sarajevo. Wie er achter Nic Petrol zat? ‘Daar weet ik de details niet van,’ zegt Lamé. ‘We zijn begonnen zonder aannemers te screenen; er zat druk achter. Maar ik heb geen reden om aan te nemen dat het geld op een of andere maffiarekening terecht is gekomen.’

Als DRA zijn aannemers gescreend had, was duidelijk geworden dat het hulpgeld wél in handen van de maffia kwam. Volgens de Kamer van Koophandel in Sarajevo is Nic Petrol eigendom van de Albanees Naser Kelmendi. Hij behoort met zijn zakenpartner Ekrem Lluka tot de top van maffia op de Balkan, bevestigen politiebronnen in Pristina. Zijn organisatie wordt verdacht van vrouwen- en drugshandel, en het smokkelen van brandstof en sigaretten. Aannemersbedrijven spelen een belangrijke rol in het witwassen van zwart geld, aldus de politiebronnen. Novib wijst elke verantwoordelijkheid af. Het aantrekken van aannemers was uitbesteed en ‘geheel de verantwoordelijkheid van DRA’.

In het UNICEF-kantoor in Pristina ontmoeten we bureauchef Robert Fuderich. (…) Fuderich legt uit dat er destijds sprake was van een noodsituatie. ‘Ons eerste doel was het onderwijssysteem op poten te krijgen. De kinderen moesten weer naar school. Dus diende er snel gewerkt te worden. Bovendien was er op dat moment veel geld. Nu niet meer. Na Kosovo kwamen Irak, Soedan en het vloedgolfgebied.’ En dit jaar was er de aardbeving in Pakistan.

Zijn medewerkster Aferdita Spahiu vult aan: ‘Deze samenleving leefde lang in een communistisch systeem. Dat heeft het eigen initiatief verlamd en de mensen afwachtend gemaakt. Ouders en leraren zijn niet creatief genoeg om hun school te onderhouden. Ik geloof er niets van als ze zeggen dat ze nog geen vijftig cent hebben voor onderhoud.’

(…)

De vraag is: was het lankmoedigheid van ouders en leraren, of is de organisatie onzorgvuldig omgesprongen met het geld? De door UNICEF opgeknapte lagere school (575 leerlingen) in het dorp Pantina is een praktijkvoorbeeld. Een stofweg leidt naar het dorp. In de gang treffen we Ramadan Beqiri, onderwijzer van de eerste klas, en twee van zijn collega’s. We vragen het maar op de man af: bent u goed geholpen door UNICEF?

‘Het was een catastrofe’, roept Beqiri boven het kindergeschreeuw uit. ‘We hebben de aannemer laten stoppen. Hij leverde vreselijk werk en gebruikte de slechtste materialen.’ Beqiri neemt ons mee langs schrale klaslokalen met rammelende bankjes en houtkacheltjes. De collega’s lopen mee, begeleid door een groeiende groep joelende kinderen. Beqiri laat zien hoe stopcontacten aan elektriciteitsdraden uit de muur bungelen. ‘Zo hebben ze het achtergelaten.’

De muren zijn een gatenkaas, meters pleisterwerk vielen naar beneden. ‘Ze werkten midden in de winter, zonder verwarming. Het vroor 15 graden. Wie pleistert nou muren als het vriest?’ De scharnieren van de deuren zitten met spijkers vast. ‘Lever je dit zo af?’, roept de boze Beqiri.

De onderwijzers namen in 1999 het heft in handen en ontzegden de aannemer de toegang. Ze belden UNICEF om te zeggen dat sprake was van misbruik en eisten een andere aannemer. UNICEF weigerde.

UNICEF stopte ook giro 555-geld in de Qazim Bajgora-school in Bajgora, in de bergen bij Mitrovica. Het is een witte school op een heuvel, met grenzeloos uitzicht en koeien op de speelplaats. Adem Musa, onderwijzer van de derde klas, was bij de opknapbeurt. De eerste hulporganisatie repareerde het dak. Toen dat klaar was, kon de volgende hulporganisatie het werk nog eens doen. (…)

Wilt u even het licht aandoen in de school?

‘Helaas, dat doet het niet in dit deel.’

Is er water?

‘Nee, dat heeft de school niet.’

We vinden de schooldirecteur in een stal langs de weg. Daar drijft hij zijn nering. Tussen wasmiddelen en snoepjes vertelt hij dat de eerste organisatie UNICEF was en de tweede militairen uit Luxemburg. Zijn gasten biedt hij een blikje cola en een sigaret aan. Hoe armer, hoe hartelijker.

KADER
Voor het jaarboek is het artikel ‘Geef!’ ingekort. De zeven hoofdzonden in het volledige verhaal zijn:

1)Geen verantwoording

2)Dubbel declareren

3)Veel kosten

4)Creatief boekhouden

5)Oneigenlijk besteed geld

6)Geld voor de maffia

7)Geen toezicht, dus fraude

TOELICHTING
SHO doen maar wat
Een kwestie van narekenen en zelf gaan kijken

Telkens als ergens het noodlot toeslaat, stellen de Samenwerkende Hulporganisaties (SHO) giro 555 of giro 800800 open voor giften van het Nederlandse publiek. Sinds 1987 hebben ze met 32 acties ruim een half miljard euro opgehaald. Komt dat geld goed terecht? Joep Dohmen (NRC Handelsblad) ging op onderzoek uit.

Door Joep Dohmen

Hoe besteden hulporganisaties al dat geld? Die vraag kwam eind 2004 op bij de redactie van NRC Handelsblad nadat kuststroken in Zuidoost-Azië waren getroffen door een tsunami, een reusachtige golf, en de SHO een recordbedrag aan giften had opgehaald. Uit kort onderzoek voor de actuele berichtgeving was mij gebleken dat er vraagtekens geplaatst konden worden bij het SHO-samenwerkingsverband en bij de besteding van het ingezamelde geld. Het was een gesloten club (andere hulporganisaties die mee wilden delen in de opbrengsten werden buiten de deur gehouden), zonder veel externe controle en toezicht, en met onderling afwijkende bestedingsregels.

Het moment was te vroeg om de balans op te maken van de SHO-actie voor de slachtoffers van de tsunami. Daarom kozen wij voor de SHO-actie voor de vluchtelingen uit Kosovo uit 1999 om het werk van de SHO te toetsen. Het idee kwam van onze afdeling verslaggeving, waar ik werk. De hoofdredactie ging meteen akkoord. Volgens de gekozen aanpak (met een steekproefsgewijze controle van boekhouding en administraties en veldonderzoek) zou ik, eventueel met hulp van enige (externe) expertise de klus in enkele maanden kunnen klaren. Dat was te overzien.

Ik vroeg de negen hulporganisaties van de SHO inzage in hun boeken. De organisaties aarzelden, maar stemden uiteindelijk toe met de inzage. Gebruik van de Wet openbaarheid van bestuur (WOB) is er niet gemaakt bij de SHO-leden. Hoewel het hier om publieke middelen gaat, in de puurste vorm, vallen de organisaties niet onder de werking van de WOB. De inzage gebeurde op basis van vrijwilligheid. Maar eigenlijk konden ze niet anders. Als ze hun deuren gesloten hadden gehouden, zou dat niet stroken met het beleid van transparantie dat ze hun donateurs voorhielden.

Bij het vergaren van informatie van Ontwikkelingssamenwerking in Den Haag (die SHO ook miljoenen had gegeven voor Kosovo) heb ik de WOB wel gebruikt. De WOB-termijnen werden trouwens niet nageleefd: antwoorden kwamen pas na lang wachten.
Het eerste deel van het onderzoek nam vijf tot zes maanden in beslag.

In totaal onderzocht ik 170 projecten. Bij kleine organisaties zag ik alle dossiers, bij grote organisaties een selectie. Het was tijdrovend, de inzage in de meters dossier. Tegelijk moest het heel precies gebeuren. Slordigheden zouden – dat bleek ook in de verificatieronde toen ik mijn gegevens aan de organisaties voorlegde – afgestraft worden. Waar nodig raadpleegde ik een collega van de redactie economie die specifieke kennis had van boekhoudregels en jaarstukken.

Tijdens de dagen dat ik door de stapels dossiers worstelde, probeerde ik zoveel mogelijk kopieën mee naar huis te nemen. De ervaring leerde dat het onmogelijk was elk dossier ter plaatse precies te bestuderen en alles in aantekeningen te vatten. Dus sloeg ik aan het kopiëren zodra ik kon inschatten dat er interessant spul tussen zat.

Samenspel krant en internet
Aan het begin van elk bezoek aan een organisatie vroeg ik in een gesprek naar de regels voor verslaglegging, projecttoewijzing, begeleiding et cetera. Dat was nodig om vervolgens – tijdens de inzage – te kunnen beoordelen of de regels waren nageleefd. De steekproefmethode bleek voldoende om een beeld te krijgen van de aanpak.

Gaandeweg sprak ik met veel medewerkers van organisaties en dat leverde bronnen op, meestal off the record. Zij wisten waar ik moest zoeken, in hun eigen organisatie, maar ook bij andere organisaties. Ze gaven mij waardevolle informatie mee. Voor het schrijven van het artikel had ik uiteindelijk geen anonieme bronnen nodig. Alles bleek op papier te staan.
Het tweede deel van het onderzoek speelde zich af in Kosovo, waar ik met lokale organisaties en bronnen sprak, en veldonderzoek deed. Zo bezocht ik met een terreinauto in de meest afgelegen bergdorpen acht – met giro 555-geld – ‘herstelde’ scholen.

Dit was het aardigste en avontuurlijkste deel van het project. Ik had alles gelezen, wist wie, waar geholpen had, maar nu zag ik de praktijk. In Kosovo bleek hoe mooi je projecten op papier kunt beschrijven, hoe succesvol je je eigen projecten kunt maken. Want nooit gaat iemand controleren of het er werkelijk allemaal zo fraai uitziet. Nooit vraagt iemand de mensen, voor wie het allemaal bedoeld was, of ze tevreden waren over de hulp. Dat deed ik dus wel.

Het onderzoek is op twee pagina’s gepubliceerd in het Zaterdags Bijvoegsel van NRC Handelsblad van 12 november 2005. Tegelijk zijn op de internetsite van de krant de complete bevindingen, in dossiervorm, per organisatie gepubliceerd. In de dossiers zijn tevens de uitgebreide reacties van de organisaties opgenomen, alsmede hun puntswijze commentaar en algemene oordeel.

Deze werkwijze verschafte lezers inzicht in het basismateriaal dat de auteur voorhanden had, en stelde lezers in staat zelf een oordeel te vormen over de verwerking van het basismateriaal in de papieren krant. Het motief voor de uitgebreide internetpublicatie was: journalisten die om transparantie vragen, moeten zelf ook transparant zijn.

Van start tot publicatie heeft het project bijna een jaar geduurd. Gedurende deze periode is niet fulltime gewerkt aan het onderzoek. Bovendien lag het werk twee maanden stil, toen mijn moeder overleed.

Uiteindelijk volgde de publicatie op een ‘geschikt’ moment. In Pakistan had zich net een aardbeving voorgedaan, waarvoor de SHO weer met een nationale actie te hulp schoot. Bovendien was het aan de vooravond van de herdenking ‘tsunami, een jaar later’.

Verbeten reacties SHO
Dan de resultaten van het onderzoek. De opening van de krant van 12 november had als eerste zin: ‘Een deel van de opbrengst van de hulpactie voor Kosovaarse vluchtelingen in 1999 is door onzorgvuldigheid en oneigenlijk gebruik verkeerd terechtgekomen.’
De slechte controle leidde er onder meer toe dat ruim één miljoen euro hulpgeld in handen kwam van de Kosovaarse maffia, bij de renovatie van scholen, een project van Novib. Met hulpgeld betaald werk aan de wederopbouw van scholen door Novib, Terre des Hommes en UNICEF blijkt slecht uitgevoerd, zo blijkt uit nader onderzoek in Kosovo.

Rode Kruis en Novib gaven toe dat niet al het geld ten goede was gekomen aan de vluchtelingen. Het zou gaan om ‘onjuiste administratieve boekingen’. Het onderzoek van de krant toonde echter aan dat sprake was van dubbel declareren.

Het Rode Kruis besloot tot een externe controle van de eigen boekhouding. Het ministerie van Buitenlandse Zaken (Ontwikkelingsamenwerking), dat met 900.000 euro de publieksactie voor Kosovo had gesteund, gaf na vragen van de krant, opdracht tot een externe accountantscontrole van de cijfers van de SHO. Minister Van Ardenne (Ontwikkelingssamenwerking) reageerde in het voorpagina-artikel op de bevindingen van de krant. Nu, een jaar later, heb ik de accountantsrapporten opgevraagd en moet er nog een artikel volgen over de afhandeling van de kwestie. Dan is de zaak rond.

De publicatie leidde tot felle, negatieve reacties van SHO-leden. Het ging om de organisaties die de meeste verwijten moesten incasseren. De organisaties beten van zich af in persberichten, via hun internetsites en in interviews. Daarbij werd benadrukt dat men transparantie toejuichte maar dat de aantijgingen onjuist waren. De eisen van zorgvuldigheid die deze organisaties aan mij – terecht- hadden gesteld in mijn onderzoek en in mijn hoor en wederhoor, golden niet voor de organisaties zelf.

Toezicht op SHO verbeterd
De reacties elders waren positief. Intern waren er complimenten, extern ook.Veel ingezonden lezersbrieven, discussies op radio en televisie en een bijeenkomst in de Rode Hoed. Daar kon ik in discussie met de organisaties.Daar kon ik mijn mening geven, iets wat in onze onderzoeksartikelen zorgvuldig vermeden wordt. In de krant gaat het alleen om de feiten. De lezer mag vervolgens zelf kiezen of hij verontwaardigd is, en zo ja, in welke mate.
De publicatie heeft zo bijgedragen tot een verdere transparantie van, en een beter en uniformer toezicht op de besteding van de gelden door de SHO.

Gerelateerde artikelen

Overheidsorganisaties moeten beter samenwerken met Woo-verzoekers. Stel hun informatiebehoefte centraal, bepaal samen hoe die het beste kan worden vervuld en lever vervolgens ook. Volg voor de samenwerking bovendien een openbare leidraad, zodat beide partijen weten wat ze van elkaar mogen verwachten.

Ministeries doen steeds langer over de behandeling van een Woo-verzoek. De Wet open overheid schrijft voor dat iemand die een informatieverzoek doet, binnen 42 dagen een besluit moet ontvangen. Het afgelopen jaar duurde het gemiddeld 172 dagen voor er een besluit was genomen, waar dat in 2022 nog 167 dagen was. Slechts in 17 procent van de verzoeken wordt een besluit tijdig genomen. Dit blijkt uit nieuw onderzoek van Open State Foundation, Instituut Maatschappelijk Innovatie en de Universiteit van Amsterdam.

Sluit je aan bij de vereniging van onderzoeksjournalisten

En vergroot je kennis én netwerk