“Als het over onderzoeksjournalistiek gaat, ontsnapt mij, en velen met mij, een diepe zucht. Je zou willen dat je dat meer kon doen, maar de middelen laten het niet toe. Ik lees geweldige dingen die door onderzoek naar boven zijn gehaald, maar op de redactie van een Vlaams weekblad is het erg moeilijk te realiseren.“ Bart Sturtewagen, hoofdredacteur van De Standaard, ziet zich beperkt door een gebrek aan mogelijkheden. De krappe situatie van de meeste redacties heeft zo zijn gevolgen voor de beschikbaarheid van mensen en middelen op verschillende vlakken.
“Zo rond de Dutroux-periode leek iedereen te beseffen dat je met deftige onderzoeksjournalistiek veel kan bereiken. We zagen een hele hoop verhalen ineens binnen bereik komen. Door de jaren heen heeft de economische realiteit die drang doen afbrokkelen. Mensen voor een langere periode vrij maken is sowieso niet evident, maar bij onderzoeken weet je vooraf niet eens of het iets zal opleveren. Dat zou anders zijn bij je redacteurs met 30 jaar ervaring, die kunnen wél van tevoren inschatten of het de moeite zou zijn. Zij zijn gewoonlijk ook degenen die genoeg contacten hebben om zoiets uit te graven. Het probleem daar is dat je beste redacteurs zo waardevol zijn voor je dagelijkse berichtgeving, dat het nog moeilijker is om hen vrij te stellen. We moeten kort op de bal kunnen spelen. Dus investeren we in de eerste plaats in de kwaliteit van onze dagelijkse berichtgeving en in onze weekendkrant. Voor kostelijke en langdurige onderzoeken schiet niet veel meer over.”
Een van de nieuwe onderzoeksjournalistieke technieken van de laatste jaren is WOBbing, informatie verzamelen op basis van de wetgeving die openbaarheid van bestuur garandeert. Is dat op uw redactie courant?
“WOBbing is ons bekend. Maar de meest gehoorde uitlating daarover luidt ‘Eens je hebt leren WOBben, leer je ’t ook snel weer af.’ De wetgeving staat vanuit journalistieke optiek nog niet op punt, het duurt bijvoorbeeld allemaal veel te lang eer je iets vastkrijgt. 30 dagen wachten op een beslissing of je je informatie al dan niet krijgt, is bijna onmogelijk in de huidige journalistieke cultuur.“
Zijn uw journalisten vertrouwd met Computer Assisted Reporting (CAR)?
“Toen ik op de redactie vroeg wie er iets van CAR kende, kreeg ik voornamelijk verbaasde blikken. Niemand had er ooit over gehoord. Gebruik maken van moderne journalistieke computertechnieken betekent voor de meesten opzoekwerk via Google en Mediargus. Het zou niet slecht zijn als journalisten daar wat vaardigheden opdeden, want het ziet ernaar uit dat er via die CAR-technieken ook aardig wat informatie naar boven kan worden gehaald. Wij werken toch nog voornamelijk via wat redacteurs van mensen te weten kunnen komen, een verhaal puren uit computers, cijfers en databanken is een nieuwe, heel andere manier van werken.”
“Er is een informeel netwerk van EU-verslaggevers, maar tot echte gezamenlijke projecten komt het nog niet.”
Ziet u mogelijkheden in internationale samenwerking tussen nieuwsmedia?
“Dezelfde verzuchtingen komen terug: je wil het graag doen, het zou ongetwijfeld waardevolle journalistiek opleveren, maar er staat teveel in de weg. Met internationale projecten heb je een berg organisatorische moeilijkheden. Tussen de EU-verslaggevers in de verschillende landen is er wel een informeel netwerk van samenwerking, maar echte gezamenlijke projecten liggen een stuk moeilijker. Onze EU-redacteurs hebben trouwens op zich al werk genoeg: de EU produceert een hele hoop nieuws en het is geen sinecure om constant op de hoogte te zijn van en te rapporteren over elke topvergadering, beslissing, commissievorming … Doordringen in de EU is uiteindelijk toch weer een zaak van mensen contacteren die je verder kunnen helpen. Op dat vlak zijn klokkenluiders nog steeds essentieel. De meeste zaken komen pas uit als een insider – rechtstreeks of viavia – bij een journalist zijn verhaal doet. Dan kan die journalist gericht gaan graven. In de EU zijn veel verhalen te vinden, maar je moet weten waar je moet zoeken.”
Moeten journalisten zich bijscholen?
“Intern zorgen we ervoor dat de jonge krachten, de starters, worden bijgeschoold door de anciens. Dat gaat dan voornamelijk over de praktijk van de journalistieke metier: deontologie, omgaan met bronnen, hoe je het vertrouwen van mensen wint, dat soort dingen.“
“Persoonlijke contacten tussen journalisten over de grenzen heen, openen vaak deuren naar nieuwe mogelijkheden.”
Kunnen uw journalisten ook buitenshuis bijscholing volgen?
Soms laten we journalisten stage lopen bij Nederlandse kranten als NRC Handelsblad en De Telegraaf. Dat is interessant om een andere werkwijze en andere invalshoeken te zien, maar vooral om persoonlijke contacten te leggen met collega’s, dat opent vaak deuren naar nieuwe mogelijkheden. Bij die stages valt ook op hoe verschillend de situatie is. Als mijn journalisten terugkomen, vertellen ze vooral over het feit dat ze daar drie mensen hebben voor het werk dat hier door één redacteur wordt gedaan.
Enerzijds is het bijzonder sterk dat we in Vlaanderen naar verhouding veel spelers op een kleine lezersmarkt hebben. Dat zorgt voor gezonde concurrentie en variatie in het aanbod en komt de journalistiek dus alleen maar ten goede. De andere kant van de medaille is natuurlijk dat je alleen maar kleine kranten en dus kleine redacties hebt. Die versnipperdheid zorgt ervoor dat er voor elke krant apart veel minder middelen zijn.
Wordt er vaak expliciet overlegd over zaken als het gehalte aan onderzoek, nieuwe technieken e.d.?
Het is een aparte ervaring om die onderwerpen an sich te behandelen. Op een redactie wordt over alles en nog wat gesproken, maar je vertrekt nooit vanuit de technieken die je gebruikt. We vertrekken vanuit de vraag welk verhaal we op welke manier het best vertellen en daarna zien we met welke technieken we dat kunnen doen.
Tekst: Joris Van Beckhoven